Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Toen zeide Saul tot zijn jongen: Maar zie, zo wij gaan, [12]wat zullen wij toch dien man brengen? Want [13]het brood is weg uit onze [14]vaten, en wij hebben geen [15]gaven, om den man Gods te brengen; wat hebben wij? 12. Alsof hij zeide: Wij kennen dezen man Gods niet, noch hij ons, en wij zullen hem moeite aandoen, de eerbaarheid zou wel vereisen dat wij hem iets vereren zouden. Zie dergelijk exempel 1 Kon.14:3, en 2 Kon.4:42. 13. Dat is, onze voorraad of provisie, zodat wij niets hebben om den profeet te vereren. 14. Dat is, onze knapzakken of malen. 15. Zie de aantekeningen Richt.13:17, en 1 Kon.14:3.